Ik zie hem al van ver zitten. En ik zie dat mijn collega tegenover hem gaat zitten, niet wetend dat ik hem ken. Ik zucht van ver, wetende dat ik naast hem moet gaan zitten. Ik zeg vriendelijk “bonjour”, maar heb niet de energie om meer te zeggen. Of eigenlijk wil ik gewoon niet meer tegen hem zeggen. Hem is Joël. Joël is een franstalige depressieve ambtenaar. Ik heb hem voor de eerste keer ontmoet in de rokerskamer op mijn verdieping. In de tijd dat ik nog een roker was.
Ik had hem er nog nooit eerder gezien. Rokerskamers zijn meer sociale ontmoetingsplaatsen als iets anders. Ik zag hem zenuwachtig en snel aan zijn sigaret lurken. De ene was nog niet goed op of hij stak al een tweede aan. Ik vroeg wie hij was. “Joel. Ik werk op de 7e verdieping.” “Waarom ga je daar dan niet in de rokerskamer roken?”. “Omdat ik me er niet op mijn gemak voel. Ik heb de indruk dat ze me daar niet moeten.”
“Hmm,”dacht ik bij mezelf. “Beetje paranoïde precies”.
En toen begon hij zijn relaas. Hoe hij van een ander agentschap waar hij nog belangrijk werk deed en toch wat aanzien had, weggestopt is in een erg saai administratief baantje. Bijna geen contact met de mensen. Altijd tussen de papieren. Of voor de pc. En hij verveelde zich. Niemand had respect voor zijn werk. Niemand merkte hem op, of zei maar ne goeiemorgen.
“Hmm,” dacht ik. “Beetje zielig precies”.
En dat ie dan maar naar zijn arts is gestapt. Want hij kan het met periodes echt niet aan. Dan schrijft zijn dokter hem een ziekenpapiertje. En jawel, hij slikt ook pillen.
“Hmm,” dacht ik. “Beetje depressief precies”.
Toen ie dat allemaal verteld had, besloot ik dat ik lang genoeg luisterend oor had gespeeld, beseffende dat mijn 10 minuten rookpauze er ondertussen op zat, en wenste ik hem toch nog veel succes. Ik had hem geadviseerd om eens met zijn chef te gaan babbelen. Want in mijn ogen is zijn chef ne redelijke mens.
En nu kom ik hem af en toe nog eens tegen in de mess (oftewel kantine). En dan lach ik vriendelijk of zeg “Bonjour”.
Maar toen ik deze middag langs hem ging zitten, ging er enkel ne Bonjour vanaf.
Hij zat op zijn eentje te eten. Met 3 flesjes rode wijn voor zich. En die dronk hij gretig na elkaar uit.
“Hmm”, dacht ik, “Misschien beetje alcoholist.”
En dan durven sommige mensen zich nog afvragen waarom er een deontologische code moet komen voor de ambtenaren.
Ik weet het, het blijft een cliché.
Maar ik kan u garanderen, veel ambtenarenclichés kloppen.
Ik heb al veel gezien hier, en ben blij dat binnen een dikke maand ik het niet meer zal zien.